Grandmaster Versus Amateur

Edited by Jacob Aagaard and John Shaw.

Recensie: Gerard Rill
Grandmaster vs Amateur

Terug

Het eerste schaakboek dat ik (als 12-jarige) van begin tot eind met bord en stukken heb doorgewerkt was "Meester tegen amateur" van Euwe. Het boek is typerend voor de manier waarop Euwe (en zijn tijdgenoten) schaaktraining opvatten: zeer veel tekst, nogal belerend en doorspekt met allerhande dogma's. Kortom ideaal om snel een zeker niveau te bereiken - ik heb het boek verslonden, maar achtaf heb ik het gevoel dat het te dogmatisch was om een gezagsgetrouw persoon als ik tot onafhankelijk denken te verleiden. De doelstelling van Aagaard en Shaw was minder ambitieus dan die van Euwe: ze vroegen simpelweg 5 grootmeesters een essay te schrijven over het onderwerp in de titel, en droegen zelf ook een hoofdstuk (Aagaard zelfs twee) bij. Aagaard zegt in het voorwoord dat hij Euwes boek niet kende, en de achterflap stelt dat dit boek een zetje in de rug zal zijn op weg naar grootmeesterniveau. Okee, je kunt stellen dat elk schaakboek daartoe een bijdrage wil leveren, maar hier klinkt het wat misplaatst. Als ik één rode draad in het boek kon ontdekken was het die van tips om het de grootmeester moeilijk te maken en wellicht (bijv. tijdens een open toernooi) een keer een half of heel puntje af te snoepen. Kortom: meer een luchtig boek met leuke anekdotes dan een inhoudelijk leerboek. De grootmeesters die een bijdrage leverden waren: Pavel Eljanov, Boris Avrukh, Mihail Marin, Pet Heine Nielsen, Tiger Hillarp Persson, Jacob Aagaard en John Shaw.

De hoofdstukken zijn wisselend van kwaliteit, de leukste vond ik die van John Shaw: “From 1700 to grandmaster – and back.” De meest instructieve bijdragen komen van Aagaard. Het is duidelijk dat hij het meest ervaren is in het schrijven van “leerboeken”. In het eerste hoofdstuk illustreert hij de typerende verschillen tussen een grootmeester en een amateur. In het laatste hoofdstuk doet hij een poging om een recept tegen de grootmeester te geven:

·         speel een goede solide opening

·         speel zo veel mogelijk natuurlijke zetten

·         zorg dat je klaar bent als je je kans krijgt

Dit klinkt niet wereldschokkend en is eigenlijk altijd van toepassing als je tegen iemand speelt die veel sterker is dan jij, maar niettemin of juist daarom is het de spijker op de kop. Hoe vaak zie je niet dat de mindere speler idiote openingszetten produceert om maar uit de theorie te blijven? Ook lukt het zelden de sterkere speler of grootmeester te overklassen met flitsend spel en een grote mate van originaliteit. Het laatste advies is echter het belangrijkst: je bij voorbaat neerleggen bij een nederlaag is een garantie voor een 0, Ook sterke spelers maken fouten! Aagaard stelt dat je met een rating tussen de 2100 en 2350 zeker 1 op de 10 partijen tegen een grootmeester zal kunnen winnen. Het is zaak om alert te zijn als die kans zich voor doet: “you don’t need to be an especially great chess player, you just have to be ready to win”. En zo is het!